zondag 17 oktober 2010

Zaal 4


Zoals in de meeste musea

of uiteenzettingen begint men met het geschiedkundig deel. Ook hier gaat het in de 4de za

al over de geschiedenis van het geld. Hoe was het héél vroeger en hoe is dat geëvolueerd?

We gaan terug in de tijd, maar wel heel ver terug. Zelfs in de prehistorie had men al “geld”, laten we dat “primitief geld” noemen. Waarschijnlijk al ooit gehoord van ruilhandel.


Dit is nu nog steeds van toepassing alleen noemen we het niet meer zo. We krijgen iets als we iets van dezelfde waarde terug geven.

Stel je leeft in de periode waar geld nog niet bestond.

Je bent een bakker en wilt je haren laten knippen. Wat doe je dan? Je vraagt aan de kapper of hij

brood, een gebak, een taart, … of iets dergelijks nodig heeft. Dat neem je mee en geef je hem in ruil voor een kapbeurt.

Het “primitief geld” komt op hetzelfde neer

maar is nu iets dat iedereen gebruikt. Voor vlees betaalde je bijvoorbeeld 30 schelpen terwijl je voor een brood er maar 10 nodig had. Dit waren natuurlijk niet zomaar eender welke schelpen en er werd ook niet overal met schelpen betaald. Deze schelpen noemen we kauri schelpen. Ze zijn afkomstig uit de Indische oceaan en waren zeer populair als betaalmiddel. Op de kaart wereldkaart hiernaast en de legende daaronder zien jullie de verschillende betaalmiddelen in de verschillende landen. Zo heeft men aan de noordkust van Amerika vaak betaald in koper in het verleden, ter

wijl men in Zuid – Amerika in de 17de eeuw vaak betaalde in cacao. In Ethopie kon je tot ver in de 20ste eeuw zelfs betalen met zout, terwijl je in China gewoon je goederen kon betalen met thee. In de gebieden rond Azië kon je dan weer betalen met Kauri’s. In sommige gebieden kan je hier zelfs nu nog mee betalen. Op het eilandje Yap, in Micronesië kon je echter o

ok in stenen betalen. In Nieuw – Guinea daarentegen kon je zelfs in hondentanden betalen.

Gelukkig moeten we daar nu niet meer mee betalen. Deze betaalmiddelen zijn pas vervangen door munten vanaf de oudheid (7de eeuw v.C.). Onze eerste westerse munt wordt in Lydië vervaardigd uit een slib van een legering van goud en zilver. Om een intrinsieke

waarde te kunnen geven aan een munt werd het gewaarmerkt door een beeldenaar. Vanaf dan gaat het eigenlijk allemaal al veel sneller. De verschillende heersers zetten hun heldendaden of gezichtsafdruk op de munten zodat ze verheerlijkt kunnen worden. De munten krijgen meer en meer de mooie ro

nde vorm en gaan over van brons naar koper, zilver en zelfs goud. Zelfs in de Griekse euro van vandaag zien we een symbool dat gebruikt werd op de Griekse munten uit de oudheid, namelijk de uil.

Uit China komt niet alleen de eerst de munt maar ook het eerste briefgeld. Het eerste briefgeld heette 1 kuan dit kwam overeen met 1000 cash. Om de waarde ervan herkenbaar en duidelijk te maken werden dan ook 1000 cash karakters erop gedrukt. Samen met die 1000 karakters stond ook de uitgever en zijn stichter, het jaar van uitgifte en de voorwaarden.

In de Middeleeuwen (6de eeuw) had men het niet zo op papiergeld omdat deze periode vooral gekenmerkt wordt door branden.

Om deze reden was het veiliger en verstandiger om munt geld te hebben dan papiergeld.

Vanaf de Nieuwe Tijd dan spreek ik over het jaar 1400 en verder ging alles in een versneld tempo. Er werd op grote schaal, wel handm

atig, aan geld gewerkt. Er kwam meer papiergeld en de munten werden geperfectioneerd. Pas vanaf het jaar 1950 kwamen de bankkaarten, overschrijvingen en cheques.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten